Kabinet moet het bestaansminimum respecteren
De economische crisis heeft diepe wonden geslagen in onze samenleving. Het aantal mensen met problematische schulden is explosief gestegen. Met alle gevolgen van dien: huisuitzettingen, ontwrichte gezinnen en kinderen die door de schulden van hun ouders niet tot volle ontwikkeling kunnen komen. In vrijwel elke gemeente wordt met inzet en passie gewerkt om mensen uit de schulden te krijgen.
Dat is lastig werk, voor een vaak kwetsbare groep. Tegelijk merken we dat dit werk op veel steun kan rekenen in de samenleving. Het is daarom wrang te moeten constateren dat de Rijksoverheid in veel gevallen een obstakel is en geen bondgenoot. Het kabinet Rutte-Asscher moet gemeenten meer mogelijkheden bieden om mensen uit de schulden te helpen.
Een eerste stap is het garanderen van een absoluut bestaansminimum. Dit wordt gedaan door de beslagvrije voet te hanteren. Dit is het minimumbedrag dat nodig is om van te kunnen leven. De landelijke Belastingdienst en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) houden in de praktijk geen rekening met dit absolute bestaansminimum.
Daardoor hebben duizenden mensen elke maand te weinig geld om fatsoenlijk boodschappen te doen. Door de opstelling van deze instellingen worden de schulden van mensen groter, ook als ze keihard werken om weer op eigen benen te staan. De Landelijke Organisatie van Sociaal Raadslieden wees al eerder op dit probleem en ook de Ombudsman heeft gezegd dat dit snel moet veranderen.
Neem het verhaal van Annabel. Zij is door ziekte en faillissement in de bijstand terechtgekomen en heeft een schuld bij de Belastingdienst. Doordat er geen overleg is geweest met de schuldhulpverlener is beslag gelegd op een te groot deel van haar inkomen. De schuld aan de Belastingdienst wordt betaald, maar voor huur- en energierekeningen heeft Annabel geen geld meer. Hierdoor dreigen nieuwe schulden en beslaglegging, waardoor zij nog verder in de problemen komt. Schuldhulpverleners in Amsterdam worden dagelijks met dit soort voorbeelden geconfronteerd.
In Amsterdam zijn we bezig hard bezig om de schuldhulpverlening te verbeteren en mensen weer een toekomst te bieden. Wij onderzoeken wat goed werkt: preventie, snel handelen en samenwerken met alle partijen voorkomt ergere schulden en bespaart enorme kosten. Niet alleen de mensen met schulden, maar ook schuldeisers en de overheid zijn daarmee beter af.
Maar gemeenten die serieus werk willen maken van schuldhulpverlening krijgen te maken met obstakels die ze niet zelf kunnen oplossen. Een daarvan is de wijze waarop landelijke organisaties omgaan met de beslagvrije voet. Overheidsinstellingen moeten onmiddellijk stoppen met beslaglegging bij mensen die bij de schuldhulpverlening lopen. We willen van Den Haag de ruimte krijgen om dwingende afspraken te maken met de Belastingdienst en het CJIB.
Met de participatiewet en de decentralisering van de zorg heeft het kabinet Rutte-Asscher gekozen voor decentralisatie van taken. Daar mag je van denken wat je wilt, maar als de regering gemeenten deze verantwoordelijkheden geeft, moeten wij ook de mogelijkheid hebben om echt maatwerk te leveren. Amsterdam doet dat graag en is bereid veel te doen om Amsterdammers uit de schulden te helpen. Dat lukt niet als mensen die door ons beleid uit de schulden komen, door landelijk beleid weer in de problemen raken. Daarom vragen wij meer gemeentelijke regie bij de bestrijding van schulden. En meer respect van de Belastingdienst en het CJIB om de wettelijke afspraak voor de belastingvrije voet en het absolute bestaansminimum te respecteren.
Jeroen van Berkel, stadsdeelbestuurder Amsterdam-West (PvdA) en Arjan Vliegenthart, wethouder Amsterdam (SP).
Dit opinieartikel is op 12 maart 2015 verschenen in Trouw.